Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Flora- en faunawet

 

Artikel 65
1
Bij algemene maatregel van bestuur worden beschermde inheemse diersoorten aangewezen, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die:
a
in het gehele land schade aanrichten;
b
in delen van het land schade aanrichten.
2
Slechts wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, kan de aanwijzing bedoeld in het eerste lid worden gedaan ter voorkoming van:
a
belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, of
b
schade aan de fauna.
3
Voorzover overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, soorten zijn aangewezen, kan bij ministeriƫle regeling worden toegestaan dat de grondgebruiker, in afwijking van de artikelen 9, 10, 11 en 12, handelingen, bedoeld in die artikelen, verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen ter voorkoming van in het huidige of komende jaar dreigende schade als bedoeld in het tweede lid, binnen de grenzen van het werkgebied van de wildbeheereenheid waarin die gronden of opstallen zijn gelegen.
4
Voorzover overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, soorten zijn aangewezen, kan bij provinciale verordening worden toegestaan dat de grondgebruiker, in afwijking van de artikelen 9, 10, 11 en 12, handelingen, bedoeld in die artikelen, verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen ter voorkoming van in het huidige of komende jaar dreigende schade als bedoeld in het tweede lid, binnen de grenzen van het werkgebied van de wildbeheereenheid waarin die gronden of opstallen zijn gelegen.
5
Slechts wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, kan het krachtens het derde en vierde lid worden toegestaan de in die leden bedoelde handelingen te verrichten.
6
De grondgebruiker kan bij schriftelijke toestemming het hem ingevolge het derde of vierde lid toekomende recht door anderen doen uitoefenen. Indien die toestemming wordt verleend aan een houder van een jachtakte of valkeniersakte is deze gerechtigd, behalve de middelen, bedoeld in artikel 72, eerste lid, tevens de middelen te gebruiken waarvan hem het gebruik is toegestaan.
7
Voorzover krachtens het derde en vierde lid regels zijn gesteld, is nietig elk beding dat de grondgebruiker de uitoefening belet van de rechten die hem krachtens die regels toekomen.
8
Alvorens Ons een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid te doen, stelt Onze Minister het Faunafonds in de gelegenheid over het ontwerp daarvan zijn oordeel te geven.
9
Alvorens een ministeriƫle regeling als bedoeld in het derde lid of een provinciale verordening als bedoeld in het vierde lid vast te stellen, te wijzigen of in te trekken, stelt Onze Minister onderscheidenlijk provinciale staten het Faunafonds in de gelegenheid over het ontwerp daarvan zijn oordeel te geven.
10
De begrenzing van het werkgebied van een wildbeheereenheid als bedoeld in het derde en vierde lid, wordt door de desbetreffende wildbeheereenheid vastgesteld en aangegeven op een kaart. Het werkgebied van een wildbeheereenheid strekt zich niet uit tot een gebied waarover zich de zorg van een andere wildbeheereenheid uitstrekt. Door de tussenkomst van gedeputeerde staten van de provincie of provincies waarin het desbetreffende gebied is gelegen wordt de begrenzing van het werkgebied van een wildbeheereenheid bekendgemaakt in het provinciaal blad.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •